Groep1 | Groep2 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
A | 92 | 90 | ||||
95 | 92 | |||||
98 | 95 | |||||
102 | 95 | |||||
105 | 98 | |||||
108 | 100 | |||||
Totaal | 600 | 570 | ||||
Gem. | 100 | 95 | ||||
Groep 1 | Groep 2 | |||||
B | 92 | 98 | 105 | 90 | 95 | 98 |
92 | 98 | 105 | 90 | 95 | 98 | |
92 | 98 | 105 | 90 | 95 | 98 | |
95 | 102 | 108 | 92 | 95 | 102 | |
95 | 102 | 108 | 92 | 95 | 100 | |
95 | 102 | 108 | 92 | 95 | 100 | |
Totaal | 1800 | 1710 | ||||
Gem. | 100 | 95 |
Bij het beoordelen van de significantie van het verschil tusssen de groepsgemiddelden, is niet alleen de fluctuatie binnen de groepen van belang. We moeten ons steeds realiseren welke rol het toeval speelt, en hoe meer proefpersonen we gebruiken, hoe minder we aan het toeval overlaten!
Immers, naarmate het aantal proefpersonen toeneemt, zal het verschil tussen de groepen als gevolg van individuele verschillen tussen de proefpersonen afnemen, waardoor we meer waarde mogen hechten aan de resultaten. Je kunt dit vergelijken met het gooien van een dobbelsteen…
Als we 6 keer met een dobbelsteen gooien, kijken we niet vreemd op als er 2 maal een zes verschijnt; puur toeval! Gooien we echter 6.000 keer, waarvan 2.000 maal een zes, dan hechten we daar veel meer waarde aan: we kunnen er stellig van op aan dat dit geen zuivere koffie is!