Voorbeeld 3.
Gevraagd wordt P(B≤6 ∣n=10 ,p=.8 ). Aangezien p groter is dan .5 moet eerst worden omgezet met behulp van hulprijtjes. In deze hulprijtjes kun je aflezen dat de kans op 6 of minder successen, optredend met p=.8 gelijk is aan de kans op 4 of meer mislukkingen, optredend met de kans q=.2 . De betreffende kans (p(=q)=.2 ) is in de tabel vermeld, maar de omzetting heeft tot gevolg gehad dat nu een kans ’≥’ opgezocht moet worden. Er moet dus nog een omzetting plaatsvinden, daarvoor wordt weer gebruik gemaakt van de complementaire kans.
Dus:
P(B≤6 ∣n=10 ,p=.8 )=P(B≥4 ∣n=10 ,p=.2 )=1 −P(B≤3 ∣n=10 ,p=.2 )=1 −.8791 =.1209 .