cijfer frequentie
n=200
10 7
9 25
8 31
7 39
6 29
5 25
4 13
3 9
2 4
1 1
0 17

?

cijfers frequentie
n=200
…–…
…–…
…–…
…–…
…–…
…–…
6 29
5 25
3–4 22
0–2 22

De bovengrens van de derde decielklasse heet het deciel D3. D3 = 5 betekent niets anders dan: 30% van de scholieren (20+20+20 = 60 van de 200) heeft een cijfer van 5 of lager.

Als we hierboven in de tabel de kolom ‘frequentie’ kijken tot welk cijfer we moeten gaan voor de volgende twintig scholieren, komen we bij het cijfer 6 (we willen immers tenminste 80 scholieren). We tellen weer op vanaf onder: 17+1+4+9+13+25+29=98. Het cijfer 6 is het laagste schaalpunt waarvoor geldt dat tenminste 40% van de scores en 6 of lager is.

Op deze manier zijn ook het vijfde, zesde, zevende, achtste en negende deciel te bepalen. Het heeft geen zin om het tiende deciel te bepalen, want dat zegt alleen maar onder welke waarde 100% van de scores liggen, en dat kun je zó ook wel zien.