cijfer frequentie
n=200
10 7
9 25
8 31
7 39
6 29
5 25
4 13
3 9
2 4
1 1
0 17

?

cijfers frequentie
n=200
…–…
…–…
…–…
…–…
…–…
…–…
…–…
…–…
3–4 22
0–2 22

Omdat bij de twintigste waarneming het cijfer 2 hoort, krijgt de grens van de eerste decielklasse de waarde 2.

We hebben nu de eerste decielklasse gehad. De bovengrens van een decielklasse wordt meestal deciel genoemd, en voor de eerste decielklasse aangeduid met D1. D1 = 2 betekent niets anders dan: tenminste 10% van de scholieren (in dit geval 22 van de 200) hebben een cijfer 2 of lager.

Als we de kolom ‘frequentie’ naar boven doorlopen om te kijken tot welk cijfer we moeten gaan voor de volgende twintig scholieren, komen we bij het cijfer 4. (Kijk maar: 17+1+4+9+13=44, we hebben de 20% laagste cijfers nodig, oftewel: We moeten tenminste 40 scholieren hebben.)

Dus de bovengrens van de tweede decielklasse is 4!

Heb je ook enig idee hoeveel de bovengrens van het derde deciel is?