In het voorbeeld is de binnenvariantie gelijk aan 14. De tussenvariantie bedraagt 210.
Nee, dat klopt niet. Je hebt nu de binnenvariantie gedeeld door de tussenvariantie, maar dat moet andersom!
Nee, dat is niet juist. De toetsingsgrootheid F bereken je door de tussenvariantie te delen door de binnenvariantie.
Juist! F=tussenvariantiebinnenvariantie=210 14 =15 . De tussenvariantie is dus 15 maal zo groot als de binnenvariantie.
Nee, dat is niet correct. De toetsingsgrootheid F bereken je door de tussenvariantie te delen door de binnenvariantie.