A | Groep1 | Groep2 | Groep3 |
---|---|---|---|
2 | 5 | 8 | |
2 (2) | 5 (5) | 8 (8) | |
2 | 5 | 8 | |
(A: Toeval speelt geen rol) | |||
B1 | Groep1 | Groep2 | Groep3 |
1 | 4 | 7 | |
2 (2) | 5 (5) | 8 (8) | |
3 | 6 | 9 | |
B2 | 1 | 4 | 7 |
3 (2.3) | 5 (5) | 7 (7.7) | |
3 | 6 | 9 | |
B3 | 1 | 4 | 7 |
1 (1.7) | 5 (5) | 9 (9.3) | |
3 | 6 | 9 | |
(B1 t/m B3: Toeval speelt wel een rol.) |
Naarmate toevallige factoren minder onder controle worden gehouden, zal de variabiliteit van de waarnemingen binnen de groepen toenemen (vergelijk situatie A met situatie B1 t/m B3). De groepsgemiddelden, en dus ook de verschillen tussen deze gemiddelden, worden hierdoor onbetrouwbaar. Door het toeval kunnen groepsgemiddelden zowel dichter bij elkaar (B2), als verder van elkaar komen te liggen (B3). Ook kunnen de verschillen tussen de groepsgemiddelden gelijk blijven (B1). In de praktijk zijn de echte populatiegemiddelden echter niet bekend (anders zou het experiment niet zijn gedaan!). Achteraf kun je dus ook niet zeggen wat het toeval precies voor uitwerking heeft gehad op de groepsgemiddelden…