score | freq. | |
---|---|---|
n=100 | 116 | |
13 | 10 | (13–10,8)²x10=48,4 |
12 | 10 | (12–10.8)²x10=14.4 |
11 | 40 | (11–10.8)²x40=1.6 |
10 | 30 | (10–10.8)²x30=19.2 |
9 | 10 | (9–10.8)²x10=32.4 |
We hoeven niet voor elk van de 100 scores de afstand tot het gemiddelde te berekenen: binnen een bepaalde score-klasse (9, 10, 11, 12 en 13) is die afstand natuurlijk steeds dezelfde. Voor elke score-klasse berekenen we maar één keer het gekwadrateerde verschil tussen score en gemiddelde. Vervolgens vermenigvuldigen we deze waarde met de frequentie (het aantal waarnemingen in die klasse).
Na sommatie wordt er gedeeld door het totaal aantal waarnemingen (n = 100), hetgeen de variantie oplevert.