Deze pagina bevat een afbeelding die niet weergegeven kan worden omdat er geen recente versie van de Flash Plugin aanwezig is. Installeer de Macromedia Flash Player om de afbeelding te kunnen bekijken.

Voor we verder gaan, nog even resumeren wat je over klassificeren tot nu toe hebt gezien:

Klassificeren is het samennemen van schaalpunten van een variabele in een aantal klassen, en gebruik je om frequentieverdelingen wat compacter en overzichtelijker te maken. Elke klasse heeft een klassemidden, een klassebreedte en klassegrenzen.

Het kiezen van klassen kan op drie manieren gebeuren. Ten eerste willekeurig, bijvoorbeeld door de grens tussen een voldoende- en een onvoldoende cijfer op 5.5 vast te stellen. Daarnaast kun je klassen met evenveel schaalpunten kiezen, bijvoorbeeld 0–3, 4–7, 8–11, 12–15 etc. En tenslotte kun je de klassen zo kiezen dat elke klasse evenveel waarnemingen bevat, bijvoorbeeld:

  • 1% (percentielklassen),
  • 10% (decielklassen) of
  • 25% (kwartielklassen) van de waarnemingen.

Als je zo klassificeert dat elke klasse evenveel waarnemingen bevat, spreek je van kwantielklassen, bijvoorbeeld percentielklasse of decielklasse. De bovengrenzen van kwantielklassen heten kwantielen, bijvoorbeeld percentiel of deciel. Zo’n kwantiel heeft de betekenis: de laagste waarde waaronder tenminste… gedeelte van de waarnemingen ligt. Bij percentielen bijvoorbeeld betekent P33 : de laagste waarde waaronder tenminste 33% van de waarnemingen ligt.

klassificeren:

  1. willekeurig
  2. evenveel schaalpunten
  3. evenveel waarnemingen = kwantielklassen
    1. percentielklassen
    2. decielklassen
    3. kwartielklassen