Amerika's first lady wilde weten hoe het in februari 1998 gesteld is met de populariteit van Bill Clinton na alle verwikkelingen en schandalen in zijn privéleven. Hillary was er namelijk (intuïtief) van overtuigd dat Bill's populariteit erg laag was en denkt dat het gemiddeld rapportcijfer dat de Amerikanen hem op dat moment zouden geven onvoldoende (een 5) was.
Om na te gaan of haar veronderstelling klopte liet zij stiekem een onderzoek verrichtten door een gerenommeerd bureau voor opinieonderzoek onder inwoners van de Verenigde Staten van 18 jaar en ouder. De onderzoekers dachten dat het met die tanende populariteit van Bill wel meeviel en dat Bill, in tegenstelling tot wat Hillary dacht, véél populairder was. Er werd een aselecte steekproef getrokken van 900 personen. Naast een aantal andere kwesties werd de volgende vraag gesteld: Wanneer u het politiek leiderschap van Clinton in de afgelopen maand zou moeten beoordelen met een rapportcijfer (van 0 tot 10), welk cijfer zou u hem dan op dit moment geven?

Het gemiddelde rapportcijfer bleek een 7.0 te zijn, terwijl de standaarddeviatie 3.0 was. Moest Hillary haar mening, op grond van de onderzoeksresultaten, herzien of was daarvoor geen reden?

Hanteer een significantieniveau van 5%.